Geschiedenis van het Wooldse Veen

Onwillekeurig rijst de vraag, hoe die dicht opeengepakte laag ontstaan is en hoe de toestand door de eeuwen heen geweest is. Een gedeeltelijk antwoord is te vinden op de bodem van het veen, waar een aantal vrij zware bomen meestal in één richting liggend, ons een beeld geven, dat hier vroeger vochtige bosgrond geweest is met slechte afwatering. Daar kon het snel uitgroeiende veen mos woekeren. Door de dichte groei van dit mos  werden haarbuisjes gevormd, die het water uit de bodem opzogen. Terwijl de onderste stengeldelen afstierven en gingen rotten, groeiden de stengeltoppen steeds door, breidden zich steeds hoger uit , maar ook in de breedte. De met water volgezogen moskussens omsloten ook de bomen en die gingen op den duur dood, en zijn door een storm bijna allemaal naar één richting omgewaaid. Natuurlijk hebben ook andere  bos en moerasplanten een aandeel in de veenvorming gehad. Het veenpakket groeide maar één millimeter per jaar, en dit ging duizenden jaren door. Meermalen is het veen met ondergang bedreigd, o.a. door zware veenbranden die diep in de bodem doorvrat , en tal van bomen deed sneuvelen. Door deze branden en later ook door meerdere ontginningen is het veengebied aanmerkelijk geslonken. Op veel plaatsen waar vroeger nog veen was, is nu bos en weide te vinden.

De turfwinning

Toen vroeger vele omwonende boeren de mogelijkheid van turfwinning ontdekten, en beslag gingen leggen op grotere of kleinere percelen, werden die snel begrensd, door greppels er om heen te graven, of werd het afgebakend met houten paaltjes. In die tijd was dan het gebruik zo, dat het hun eigendom of wel het gebruiksrecht van de veenlaag betekende. Een recht dat van geslacht op geslacht overging en gebonden was aan de boerenplaats. Omstreeks 1850 met de Markeverdeling zijn de percelen op naam, nummer en grootte op papier vastgelegd. Door de tijd zijn vele percelen verdeeld en van eigenaar verwisseld, waarbij opvalt, dat vele daarvan toch weer in het bezit van de Scholten zijn gekomen, verschillende oorzaken hebben daaraan meegewerkt. Vast staat wel, dat bepaalde veeboertjes hun grond overdroegen aan de Scholten b.v. na het invoeren van de grondbelasting ( 1870) die aan de kleine boeren te zware eisen stelde. Veelal kreeg de oude eigenaar voor de grondafstand dan het recht, om op een toegewezen gedeelte te blijven graven, met de verplichting ook “d’n  heerschop” van een gelijke hoeveelheid turf te voorzien. Deze regeling was aan de pacht gebonden.

Gereedschap turfgravingen

 

Wat een boer uit het veen haalde

Een boer die een stuk grond in het veen bezat, kon daar meerdere dingen uit halen, die op de boerderij gebruikt konden worden. In de eerste plaats  was dat natuurlijk de turf, een goedkope brandstof. Dan kon er strooisel gemaaid worden, dat voor de  stallen bestemd was. Ook werd de bovenste laag van het turfpakket afgeplagd  de zogenaamde “schadden” die werden gebruikt voor het afdekken van de aardappel en de bietenkuilen. Ook werden ze gebruikt in de potstal, na een bepaalde tijd werd weer een nieuwe laag in de stal gelegd, en zo ontstond er een heel pakket. Het was zwaar werk om een potstal uit te mesten. Er werd ook rode oergrond uit het veengebied gehaald. Deze oer werd fijngemalen, en aangemaakt met biest (de eerste melk van een koe). Zo kreeg men een rode verf, die men op de gevels streek. Een oud boertje zei ooit eens “ut zat zelévenlang”. Zo zag je het verschil tussen kleine boeren (rode gevels) en grote boeren (groene gevels). De grote boeren hadden geld, en kochten groene verf.

 

 

Turfsteken bovengronds

Met speciaal gereedschap werd de turf gestoken, In Mei als de akkers klaar en ingezaaid waren, trokken de boeren naar het veengebied. Als de turf was gestoken, werden ze op hoopjes gestapeld de zogenaamde “stoeken”. Dat bestond uit vier maal twee turven die om en om gestapeld werden, zodat de wind er door kon. Samen met de zon droogde dat prima. Tussen de hooi en roggebouw kwam men terug om de stapels te keren. Een volgende keer werd de turf aan een soort pyramide gezet, om ze later in de herfst naar de boerderij te halen. De afvoer gebeurde over de veendijken, die ook allemaal een naam hadden. Zo was er de Hijinkdiek, Keunendiek, Weversdiek, Boveldsdiek enz. Er waren 10 dieken in totaal.

Turf stapels (4 keer, twee turven om en om)

 

 

Piramide van turf

 

Turfsteken onder de waterspiegel (modden)

Ook ging men dieper de grond in om turf te winnen, dit werd ook wel baggerturf genoemd. Het gebeurde meestal op Zaterdag, als de kinderen vrij van school hadden, want die moesten dan mee. De bagger werd naast het gat uitgespreid, waarna de kinderen met blote voeten door de modderige massa  liepen te dartelen om het vlak te maken. Als de bagger was opgedroogd, werd er met een turfmes het model van de baggerturf gesneden. De volgende dag stond het gat vol water, zodat bij het volgende gat dat gegraven werd, een wand van turf moest blijven staan om het water tegen te houden. Na jaren van hard werken met het winnen van turf, kwam er een eind aan dit tijdperk. Vanuit Drenthe werd met vrachtwagens turf aan huis geleverd, met een prijs van 5 á 6 gulden per 1000 stuks. Daar kon de boer niet tegen werken.

 

 

Grensstenen in het Wooldse veen

Dwars door het Wooldse veen loopt de grens tussen Nederland en Duitsland. Het Duitse deel bestaat uit het Burlose veen en het Vardingholter veen. De grens is aangegeven met twee soorten grensstenen nl. de zandstenen palen die alleen aan de Gelderse grens staan en de hardstenen  palen ( de zgn. Bismarck-stenen) die vanaf Luxemburg tot aan het drielandenpunt Nederland, Pruisen en Hannover gaan. In die tijd had het veengebied een grote waarde voor de boeren. Men kon hier namelijk turf steken(brandstof) en schadden (plaggen) die gebruikt werden voor het afdekken van aardappel en bietenkuilen. Ook werden ze in potstallen gebruikt, om het daarna als bemesting over het land te  verspreiden. Ook liet men er vee (klauwengang) en schapen (schapendrift) grazen.

4 Zandstenen palen

 

Hardstenen paal (Bismarck-stenen) 

 

De grens die door dit gebied liep, was destijds een scheiding tussen het Gelre  enerzijds en het Munster anderzijds. Deze grens was voor 1766 niet duidelijk met het gevolg dat er voortdurend ruzie was tussen de boeren aan weerszijden van de grens. Het ging meestal aan de Wooldse kant tussen de scholtenboeren Roerdink en Meerdink, en aan duitse kant was dat Huis Diepenbrock. Botsingen vonden plaats bij het turfsteken en plaggen maaien, waar men elkaar de schuld gaven van grensoverschrijdingen. Veel klachten werden bij wederzijdse overheden ingediend. Pogingen om tot een vergelijk te komen , tussen Gelre en Munster mislukten, zoals in 1732. In 1765 kwamen ze opnieuw bij elkaar in het klooster Gross Burlo,   nu verliepen de onderhandelingen vlot, en met een maand was men rond. Hier voorafgaand is er wel 300 jaar ruzie geweest. De akte werd op 19 Oktober 1765 in het Klooster Burlo ondertekend.  Vervolgens werd in Bentheim 190 ruwe stenen besteld bij steenhouwer Wender Ackerstaff  137 grote en 53 kleine. De kosten waren totaal  f 189,05

De grote zijn bedoeld als wapenstenen, en komen op belangrijke plaatsen te staan, de kleine stenen komen in aanmerking als letterstenen, en komen op de rechte stukken te staan.

 

Toen de stenen gezaagd waren, gingen 92 paard en wagens  naar Bentheim om ze op te halen, 4 stenen waren extra besteld als reserve, mocht tijdens het vervoer breuk onstaan. Ze werden naar Gerhard Barenbrügge beeldhouwer in Ahaus gebracht die in de grote stenen het wapen van Gelre, het wapen van Munster en ook het jaartal 1766 en het nummer van de steen er in beitelde. In de kleine stenen kwam aan de éne kant de letter G van Gelre en aan de andere kant de letter M van Munster. Toen kwam de moeilijkste klus, de stenen moesten het veen ingebracht worden, dat ging met een  wagen en vier paarden er voor. Nu stonden er vanaf de grens met Overijssel tot  bij de Rietstapkerk in Dinxperlo 186 stenen, waarvan alleen in Kottens en Woolds veen alleen al 35 stenen staan, een teken dat daar de grens heel krom loopt, op sommige plaatsen staan ze 15 meter uit elkaar. In het slotprotocol waren ook nog beschermende bepalingen opgenomen betreffende de grensstenen. Men moest bij het turf steken 6 voet afstand houden van de steen, en men mocht de steen niet beschadigen door er een stuk er af te slaan, om daarmee het gereedschap te slijpen. Dat dit wel gebeurde is aan steen nr.124 te zien. Ook werd de turf weggestoken tot aan het fundament van de steen. Wat heel apart was dat jaarlijks een controle plaatsvond, en dat werd persoonlijk gedaan door de burgemeester van Winterswijk en door de burgemeester van Rhede. Door hen werd een rapport opgemaakt van de stenen die scheef stonden of omgevallen waren, de oorzaak was vaak een veenbrand die diep in turflaag woekerde.

Van zo’n dag werd een uitje gemaakt met uiteraard een natje en een droogje. In 1990 is er op 16 Augustus  is er door de burgemeesters van Winterswijk, Aalten en Dinxperlo en drie burgemeesters van duitse zijde, Rhede,Borken en Oeding weer een inspectietocht gemaakt vanaf de Borkense Baan tot aan de grensovergang Hemden in Aalten.

De inspectietocht langs de grensstenen

 

Een kaart met de plaatsing van de grensstenen